Edward van de Vendel

Leestips • Queer

Op aarde schitteren we even

‘Ik vertel je niet zozeer een verhaal als wel een schipbreuk – de drijvende brokstukken, eindelijk leesbaar.’
Dat schrijft Vuong in zijn roman óver zijn roman. En zo voelt het ook. Je neemt brokstuk na brokstuk tot je, en aan het eind heb je het idee dat je een drijvend geheel overziet, waarin af en toe wat wegzinkt, waarin je hier en daar een aaneenklontering denkt waar te nemen, maar toch vooral: een geheel. Een schitterend geheel.

Over dit boek schrijven kan bijna alleen maar in metaforen. Niet in het minst omdat Vuong die zelf ook overvloedig toepast. Sommige beeldspraken omarmen het geheel prachtig: dat van de monarchvlinders bijvoorbeeld – vlinders die in de winter duizenden kilometers van Canada naar Mexico trekken. Sommige vlinders sterven onderweg, andere geven bij aankomst (ze zullen zelf nooit teruggaan) de coördinaten van hun oorsprong aan hun nakomelingen door. Op dezelfde manier laat het boek zien dat het oorlogsverleden van de moeder en grootmoeder geïnjecteerd is geraakt in het leven van ‘Hondje’.

Het lezen van Op aarde schitteren we even kan alleen maar met aandacht gebeuren (en echt: als het boek uit is wil je meteen opnieuw beginnen). Vuongs schrijfstijl dwingt een aangename leesverlangzaming af, want alles is zintuiglijk, alles is rijk – Proustiaans bijna. Toch, hoewel lang niet alles meteen begrijpelijk is en van vet plot voorzien, doet het boek niet moeilijk aan. Dat komt misschien door de dosering: Vuong biedt zijn brokstukken steeds in korte episodes aan.

En door de blinkende poëzie. Er flitsen voortdurend prachtige beelden op. Zoals dit, als de kleine ‘Hondje’ in de schoolbus gepest wordt en naar zijn schoenen met lichtjes erin kijkt:
‘Met mijn voorhoofd tegen de stoel vóór me gedrukt schopte ik tegen mijn schoenen, eerst zachtjes, toen harder. Mijn sneakers barstten uit in stille lichtflitsen: de kleinste ambulances ter wereld die nergens heen gingen.’