Edward van de Vendel

Leestips • Kinder en jeugd

Lotta uit de Kabaalstraat

Verhalen over en voor kleuters - dat lijkt me zo'n moeilijk genre om te schrijven. Vooral nadat ik deze dagen twee voorbeelden van grootmeesteressen las, waarna je toch gaat denken: wie zou dit beter kunnen dan deze twee? Ik heb het over Astrid Lindgren en over An Rutgers van der Loeff, met respectievelijk Lotta uit de Kabaalstraat uit 1958 en August en Roosje (deel 2) uit 1967.

Maar eerst dit: in beide boeken staan racistische stereotypen. Dat is bijzonder onfortuinlijk en hopelijk zijn ze er bij Lindgren in de nieuwere drukken uitgehaald (ik had een versie uit 2001, alsnog vreemd dat het daar zo open en bloot was blijven staan). Voor zover ik weet zijn er van August en Roosje niet veel herdrukken verschenen (het waren deeltjes uit een schoolserie voor een educatieve uitgeverij).

We denken de gewraakte passages met kracht weg en dan valt Lotta uit de Kabaalstraat (wat in mijn uitgave een verzamelbundel is van twee boeken, De kinderen uit de Kabaalstraat en Lotta uit de Kabaalstraat, waarvan het laatste deel in 1973 een Zilveren Griffel kreeg - de racist slurs staan in het eerste) op door zijn frisheid en zijn wildheid. Lotta is een overactieve kleuter, die graag haar eigen zin doordrijft. Niks lievigs hier, ze krijst urenlang en knipt uit woede en onmacht haar eigen trui aan stukken. Het frisse bestaat uit de knisperende dialogen, die ervoor zorgen dat Lotta de hele tijd boven de bladzijden uit jumpt, recht je hersens en oren in.

Nóg beter geschreven vond ik dat tweede deel van August en Roosje. Het eerste boekje is nergens meer te verkrijgen, mocht iemand het voor me te pakken kunnen krijgen: graag. Ik ben een Rutgers-van-der-Loeff-fan en -verzamelaar. En als ik niet het boek tegen ontsieringen van mijn pen had willen beschermen, had ik op elke bladzijde wel formuleringen aangestreept. Over onweer bijvoorbeeld: 'Het is overdag, en toch is de lucht zwart. Net of er inkt over de wolken is gegooid.' Of over de muziek die uit een speeldoosje opklinkt: 'Het zijn net blaasbelletjes van muziek.'

En dan die psychologie. De hoofdpersonen zijn dus twee kleine kinderen die, net als Jip en Janneke (in wier schaduw ze wel enigszins staan) bevriend raken en samen de wereld ontdekken. Roosje is doortastend en August komt meestal op het tweede plan, en die dynamiek speelt Rutgers van der Loeff prachtig uit. Dat en de helderblauwe klaarheid die uit de sprankelende pagina's oprijst - ja, zó zou je moeten kunnen schrijven. Wie heeft dat daarna nog gedaan? Alleen Kuijer denk ik. Alleen Kuijer.